naar overzicht

Ode aan de missionaris

Ik kijk op uit mijn boek; neem de medepassagiers in me op. Onze gammele veerpont heeft zich in beweging gezet richting overzijde van de Witte Nijl in Oeganda. In dagen heb ik geen blanken gezien en ineens is daar een grote groep goedgeklede Amerikanen. Missionarissen. Een jonge man in een zwart pak loopt mijn kant op en gaat staan lezen bij de railing. ‘Wat lees je’, vraag ik, hoewel ik zijn boek al herkend heb. Hij toont me zijn bijbel. ‘En jij?’ Ik til mijn boek op en toon hem met een niet te onderdrukken glimlach mijn biografie van Charles Darwin.

 

Mijn grap past in het algemene gebrek aan respect voor missionarissen. Waarom wil een groot deel van de naar schatting 400.000 missionarissen zo nodig zieltjes winnen? Ik snap weinig van bekeringsdrift, maar heb wel een zwak voor andersoortige missionarissen. Mannen en vrouwen die jarenlang, soms decennia, hun comfortabele leven opgeven om met de allerarmsten te leven. Het contrast met die andere grote groep Westerse ‘altruïsten’ in Afrika, de jonge vrijwilligers, kan haast niet groter zijn. De hordes vrijwilligers knuffelen een aantal weken weeskinderen in toeristische Afrikaanse oorden om, nadat ze hun selfies gedeeld hebben op de sociale media, met hun medevrijwilligers op safari te gaan. Missionarissen gaan  jarenlang naar ruwe, eenzame oorden als Zuid-Soedan of Oost-Congo. Facebook en de waardering van thuisblijvers spelen geen rol: het gaat om de mensen terplekke. Hun werk en avonturen leveren prachtige gesprekken op. Hoewel ik mezelf graag zie als iemand die wel wat heeft meegemaakt in de tropen, voel ik me bij die gesprekken vaak volledig onervaren. Als iemand die na een onterechte parkeerbon denkt dat hij kan meepraten over justitieel onrecht en dan ineens Nelson Mandela ontmoet. Mijn vooroordelen over starre religieuze denkbeelden klopten meestal ook niet. ‘Rome is ver weg’, sprak een missionaris die in Kenia twee jaar mijn buurman was. ‘De kerk kan niet vanuit Europa beslissen wat hier zinvol is.’ Hij keurde het celibaat af en coördineerde een aidsprogramma waarbij condoomdistributie een belangrijke rol speelde en Hiv-geïnfecteerden en weeskinderen zonder veroordeling steun kregen. De weeskinderen leerde hij bovendien vogels herkennen en hengelen. Belangrijke vaardigheden voor een goed leven, was zijn stellige overtuiging. Bij dit mentorschap past overigens wel een kanttekening: tijdens zijn verblijf van 45 jaar aan het Victoriameer had de man zelf nog nooit een vis uit het meer gehengeld.

 

Ik denk geregeld terug aan deze inmiddels overleden buurman, In vergelijking met zijn werk kenmerkt het mijne zich door ongeduld en starre protocollen. Zelfs bij capaciteitsopbouw is er zelden een grondtoon ‘Harvard is ver weg, laten we eens kijken waar hier behoefte aan is.’ Met de academische competitie als excuus, mist mijn aanpak geregeld de rust om echt ingebed te raken in de lokale cultuur. Er ontbreekt soms een geduldig luisterend oor en de stem van Oxford of Boston is vrijwel altijd luider dan die van Ouagadougou of Tororo. Misschien moet ik eens meer ruimte bieden aan de missionaris in me.